barend ubbinkweg

barend ubbinkweg

Probleem 25


12 mei 2014 


Wit begint en wint.

(Stelling uit Bernstein – N.N. 1909)








N.N. heeft het dit keer voor zijn doen lang volgehouden en staat op het eerste gezicht niet eens zo beroerd. Zijn Koning staat niet geweldig, maar hij heeft wel een pluspion. .Wat stelt Bernstein hier tegenover?  Matdreiging door Paard b7, wat verhinderd wordt door het paard op d8. Kijken we naar kandidaatzetten, dan zijn dat er eigenlijk maar twee: a3 en c4.  Omdat je na 1. a3, c5; 2.a4, b5 niet verder komt, blijft . 1. c4 over.  Maar waarom zou dat de winnende zet zijn?  Omdat te weten moet  je kunnen visualiseren wat het vervolg is van de mogelijke antwoorden van Zwart.  Hoe gaat het verder na 1. …, bxc5,  1. …, Pe6  of 1. …, b5??  De eerste twee zien er veelbelovend uit.
1. c4, bxc5; 2. Pc4+, Kb5;  3. a4 mat
1. c4, Pe6;  2. Pb7+, Kb5;  3. a4 mat
Maar wat gebeurt er als N.N. b5 speelt en daarmee de kritische velden c4 en b7 onder  controle houdt?
Dan moeten we Zwart ertoe dwingen om of veld c4 of veld b7 op te geven. Zo niet, dan beleeft N.N. de dag van zijn leven.
1. c4, b5; 2. a3!  en nu is N.N. in zetdwang. Wat ie ook doet, elk antwoord leidt tot mat. Sneu!  

Probleem 24

5 mei 20 14

Wit begint en geeft met zijn zesde zet mat.

( Stelling uit de partij:
  Sakharov – Cherepkov, Alma Ata 1969)







Wit heeft zwaar geschut in stelling gebracht. Zijn Lopers zijn geweldenaars, zijn Dame en
Toren f4 staan klaar  om finale klappen uit te delen. Een patroon dringt zich al snel op:  h-lijn openen en dan via die lijn met Toren en Dame op de Koning af.  Zoiets als: 1. Lxh7+. Kxh7; 2. Th4+. Kg8; 3. Th8+. Kxh8; 4. … tja, en dan blijkt Dh6+ tot niets te leiden omdat die Loper op f8 de pion op g7 dekt en dan ben je helaas een Loper en een Toren kwijt. Maar nu hebben we wel de sleutel tot de oplossing in handen: die Loper moet daar weg!! Het plan wordt dus: lijn openen, Loper weglokken, Koning naar h8 dwingen en gebruik makend van het feit dat pion g7 dan in de penning staat, mat geven op g7.
  1. Lxh7+, Kxh7; 2. Txd6!, Lxd6 ( en weg is ie); 3. Txh4+, Kg8; 4. Th8+, Kxh8; 5. Dxh6, Kg8; 6. Dxg7++.
 Deze oplossing werd door diverse clubleden gevonden. Maar, zoals gebruikelijk, was er toch weer een clublid dat het beter wist dan de grootmeester in kwestie en die na 2. Txd6 niet wilde slaan. Tja.  Fritz dus maar geraadpleegd en warempel, die gaf het clublid gelijk en stelde f6, f5 en Kg8 voor met een lichte voorkeur voor f6. En dan heeft Wit wel wat voordeel, maar de strijd is dan nog lang niet gestreden. Verrassend vond ik ook dat Fritz niet met het inslaan op h7 begon, maar met 1. Txd6, Lxg7. Dan werd het ook geen mat in 6, maar wel in 20.
Dit alles is op zijn minst toch opmerkelijk. Een partij tussen twee grootmeester wordt door een Russische toptrainer zonder commentaar als voorbeeld gegeven om een aantal tactische principes te illustreren en een schaker uit de onderbond wiens ratingcurve al geruime tijd een vrije verval vertoont,
ontmaskert de partij als broddelwerk.
Het lijkt me dat wij hier hoop uit kunnen putten. Ook wij knoeien er meestal duchtig op los, maar in wezen zijn we geniaal.

probleem 23

28 april 2014


(Deze stelling komt uit het boek van Stamma, 1737)










Ondanks zijn benarde positie weet Wit dit toch te winnen.
Wit is er niet best aan toe. Zijn Dame staat gepend en Zwart dreigt er met zijn volgende zet  mat van te maken. Dit betekent dat Wit zich alleen kan redden door middel van het geven van schaakjes en dan maar hopen dat een ervan tot mat leidt. Dat schaak geven kan op twee manieren, maar omdat al snel duidelijk zal zijn dat Dxb7+ op niets uitloopt, blijft er weinig anders over dan:
  1. Tf8+, Pc8 (Lc8??; 2. Pa6 mat);  Nu staat de zwarte Koning wel erg ingesloten. Zou Lb7 er niet staan , dan zou mat een peulenschil zijn. Weg dus met dat ding. 2. Dxb7+, Kxb7;  en nu wijst de weg zich vanzelf. 3. a6+, Kb8; 4. Pc6+, Ka8; 5. Txc8 mat.

Wat me aan die studies van de oude Stamma zeer bevalt, zijn het hoogromantische gehalte en de rechtlijnigheid ervan. Geen gepiel en gemiereneuk, geen stille zetten of het forceren van zetdwang, maar recht op het doel af en veel offeren. Dit is schaken uit de kindertijd van het schaken. Dit is het schaken waardoor we in onze eigen kindertijd verleid  werden er ook mee te beginnen. 

probleem 22


Zwart aan zet geeft in 5 zetten mat.

(Stelling uit de partij:
Schiffers – Chigorin, St. Petersburg 1897)







t Is lente, ’t is lente; tijd van grote schoonmaak en nieuwe kleren, en vooral van baltsen en van lokken. Waar ik ook om me heen kijk, het is al lokken wat ik zie: op de terrassen, in de parken, in mijn tuin. Het onderhavige probleem is dan ook een typisch lenteprobleem: ook daarbij is het niets dan lokken waar het om draait.
De Koning van Wit staat  naast een open h-lijn, richting Damevleugel staat ie ingesloten. De Lopers van Zwart bestrijken de witte en de zwarte velden voor de Koning en het is dat dat Paard op f3 daar staat, anders was het al in één zet mat. Verder valt aan de stelling van Zwart de flexibiliteit van de twee Torens op. Ze roept herinneringen op aan iets wat we wel vaker hebben gezien: je offert die van h8 met schaak en hup, op de volgende zet staat de tweede er.
Wit heeft hier weinig tegen in te brengen. Een schaakje op a8, een schaakje op d1 en dan houdt het wel op.
Laat ons nu tot lokken overgaan.
1… , Th1+ (lokt het Paard naar h1 en opent de diagonaal voor Loper e5);; 2. Pxh1,  Lh2+ (lokt de        Koning uit zijn tent en naar de h-lijn); 3. Kh2, Th8+ (Daar is ie al. Lokt de Koning verder van huis en brengt hem binnen het bereik van het enige stuk van Zwart dat nog niet aan de aanval meedoet);
4. Kg3, Pf5+ (lokt de Koning nu het vrije veld in waar hij van huis en haard is afgesneden en waar van alle kanten het gevaar dreigt, vooral van de kant van de h-lijn) ; 5. Kf4, Th4 mat.

Deze oplossing leert ons dat dat lokken soms een dwingend karakter kan hebben: er valt niet aan te ontkomen. Wees daarom voorzichtig, mannen, op de terrassen, in de parken en zelfs bij Albert Hein.