Zwart
aan zet geeft in 5 zetten mat.
(Stelling uit de partij:
Schiffers – Chigorin, St.
Petersburg 1897)
t Is lente, ’t is lente; tijd
van grote schoonmaak en nieuwe kleren, en vooral van baltsen en van lokken. Waar
ik ook om me heen kijk, het is al lokken wat ik zie: op de terrassen, in de
parken, in mijn tuin. Het onderhavige probleem is dan ook een typisch
lenteprobleem: ook daarbij is het niets dan lokken waar het om draait.
De Koning van Wit staat naast een open h-lijn, richting Damevleugel
staat ie ingesloten. De Lopers van Zwart bestrijken de witte en de zwarte
velden voor de Koning en het is dat dat Paard op f3 daar staat, anders was het
al in één zet mat. Verder valt aan de stelling van Zwart de flexibiliteit van
de twee Torens op. Ze roept herinneringen op aan iets wat we wel vaker hebben
gezien: je offert die van h8 met schaak en hup, op de volgende zet staat de
tweede er.
Wit heeft hier weinig tegen in te
brengen. Een schaakje op a8, een schaakje op d1 en dan houdt het wel op.
Laat ons nu tot lokken overgaan.
1…
, Th1+ (lokt het
Paard naar h1 en opent de diagonaal voor Loper e5);; 2. Pxh1, Lh2+ (lokt
de Koning uit zijn tent en naar de
h-lijn); 3. Kh2, Th8+ (Daar is ie
al. Lokt de Koning verder van huis en brengt hem binnen het bereik van het
enige stuk van Zwart dat nog niet aan de aanval meedoet);
4.
Kg3, Pf5+ (lokt
de Koning nu het vrije veld in waar hij van huis en haard is afgesneden en waar
van alle kanten het gevaar dreigt, vooral van de kant van de h-lijn) ; 5. Kf4, Th4 mat.
Deze oplossing leert ons dat dat
lokken soms een dwingend karakter kan hebben: er valt niet aan te ontkomen.
Wees daarom voorzichtig, mannen, op de terrassen, in de parken en zelfs bij
Albert Hein.