Het
probleem van afgelopen maandag kwam uit een partij die in 1977 in
Leningrad werd gespeeld tussen Karpov en
Taimanov.
De opgave luidde:
Zwart aan zet wint veel materiaal of geeft mat in
drie. Geef de eerste twee zetten.
Vaak
moet je als schaker de vraag beantwoorden wat je nou zo leuk vindt aan dat
schaken.
Dat
doe je dan zelden op zo’n manier dat degene aan wie je dat uitlegt, denkt: ‘Hé,
dat schaken moet ik ook gaan doen.’ ’t Is onbegonnen werk. Waarom je vol schiet
van een muziekstuk, niet kan slapen van een roman, moet duizelen bij een
schilderij, het valt allemaal niet uit te leggen. Alleen bij medeliefhebbers
lukt dat. Die hoef je meestal niet eens iets uit te leggen. Bij hen is een half
woord voldoende: ‘Brahms, Gapriccio in F….. ,
Fado
Lissabon ……, Golgotha van Munch….’. En wij schakers kunnen vanaf nu op ons
lijstje zetten: Karpov - Taimanov, Leningrad 1977. Want de oplossing gaat zo:
Wanneer
je als amateur naar deze stelling kijkt, zul je niet direct aanknopingspunten
vinden voor het uitdelen van de genadeklap. Gelukkig staan er niet veel stukken
op het bord, dus kun je op je gemak per stuk bekijken wat ze voor mogelijkheden
bieden. Dan blijk je met Dame- of Torenzetten niet veel verder te komen en mat
in drie wordt het zeker niet. Zou het dan van het Paard moeten komen? Pg3+
lijkt wel een zet. Als Zwart dan antwoordt met Dxg3, verliest Zwart in ieder
geval veel materiaal en er wordt ook met mat via de onderste rij gedreigd. Maar
Zwart hoeft niet met de Dame te slaan, gewoon hxg3 kan ook, toch? Het geniale van Taimanov is dus dat ie ziet
dat dat niet kan.
- …, Pg3; 2. hxg3, 2. Ta8!! En hier gaf Karpov op, want Th8++ is niet tegen te houden.
In
stap 3 leer je hoe je mat kan bereiken door ‘het forceren van toegang’. Hier
zien we een hogeschoolvoorbeeld.
Prachtig!. Maar hoe kun je iemand duidelijk maken dat je zou willen gaan
juichen als je ziet dat iemand een stuk terugzet?