Wit geeft mat in 4.
Aandachtige beschouwing leert ons dat Wit na e6 de partij wel zal gaan winnen, maar Polugajevski zag dat er in zijn partij tegen Szilagyi (Moskou 1960) een elegante matcombinatie mogelijk was.
De aanwezigen in de Bonte Os (Doesburg 2012) zagen dat niet. Wel vonden ze de eerste zet;
1. Tg1+, Kh6 (Kh5? 2. Txg7++); Nu kan de zwarte Koning niet meer weg van de h-lijn. In kindertaal: de wachter (Tg1) houdt de koning gevangen. Nu hebben we nog een jager nodig die de Koning mat zet.
Maar waar vinden we die? Zoals zo vaak helpt het om, uitgaande van het beschikbare materiaal, te kijken wat een matstelling zou kunnen zijn. In stap 1 leren we dat aan de jeugdleden. Naast een diagram staat een stuk en dat stuk moet zo in het diagram geplaatst worden dat het mat in één is. We halen Td7 en Lc5 van het bord en de opgave luidt: zet één van deze stukken zo neer dat het mat in één is. Nu hoef je niet lang na te denken: met de Loper lukt het niet, maar met de Toren op h3 of h4 wel. Toren d7 is dus de jager.
De vraag is nu: hoe krijg ik die Toren van d7 naar h3?
Als die verdomde zwarte Toren op d8 er niet stond, was dat vrij simpel: 2. Td3, ..; 3. Th3 mat.
Maar nu staat ie er wel! Dus moet ie weg! Hoe? Weglokken!
2. Lf8+!!, Txf8; en nu is de weg vrij, dus: 3. Td3 en mat op de volgende zet.
Wat mij bij het zien van deze combinatie bijna euforisch maakte, was de constatering dat genialiteit zo simpel is. Wat mij somber stemde was de constatering dat ik zelf niet geniaal ben. En hoe komt dat nou? Dat komt onder andere – en in dit geval vooral – omdat mijn hersenen zijn vastgeroest. Ik zie die Toren in een vooruitgeschoven positie op d7 en kijk naar mogelijkheden die vóór hem (op de 8ste) of naast hem ( op de 7de rij) liggen. Dat een Toren ook achteruit mag ( Opstapje 1) komt niet in me op.
In plaats van me te storten op het zoveelste boek waarmee ik mijn tactische vaardigheden kan verbeteren, kan ik me beter inschrijven op een cursus ‘Creatief Denken’.