slot van een studie
van G. Bernhardt, 1923
Wit
begint.
We
kijken naar de stelling. Wit heeft één vrijpion, Zwart heeft er, na Lxg3, drie.
Zwart kan wel de witte vrijpion tegenhouden (bekijk dat zelf maar), de witte
Koning niet elk van de drie zwarte. Een
probleempje voor Zwart is dat zijn d-pionnen zijn diagonalen naar a7 en c8
onderbreken en dat het opspeleen daarvan de witte a-pion de gelegenheid geeft
op te rukken richting promotieveld.
Wat
bij het bedenken van een strijdplan voor Wit helpt, is als we zien dat de eerste zet van Wit niet
1. a5 kan zijn, omdat 1. .., Ke2; en 1. .. , d3 winnend voor Zwart zijn. Ook na
1.Kxd4 verstoren 1. .., Ke2 en 1.., d3 de vreugde. De zet waarnaar we dus
serieus moeten kijken, is 1. Kd3, .. ;.(die
voorkomt beide zetten en houdt de diagonaal g1–a7 gesloten). Na 1. .., Lxg3; zal d4 – d5 gespeeld moeten worden om de Loper bijtijds op b8 te krijgen. Na
d4-d5 heeft de witte Koning nog één zet: Kxd4: er komt iets patachtigs in de
stelling! De witte vrijpion moet er dus af en de zwarte Loper moet pion d4 gaan
dekken. En laat dat nou mogelijk zijn!!
- Kd3, Lx g3; 2. a5, d5; 3. a6, Lb8; 4. a7!! , Lxa7;
PAT
Oplosklassement:
1.Tony
3
punten
2
t/m 3 Henk en Joop 2
punten
4
t/m 6 Joke, Albert, Robbie 1 punt